Executieve vaardigheden
Executieve vaardigheden zijn de vaardigheden die je nodig hebt om zelfstandig te functioneren. Je hebt ze niet alleen nodig voor schooltaken, maar ook in het dagelijks leven. Ze worden ook wel de hogere controlefuncties van de hersenen genoemd.
Dawson en Guare (2012) noemen elf executieve vaardigheden die er samen voor zorgen dat je in staat bent om aan taken te beginnen, ze vol te houden, ze af te maken en er op te reflecteren. Deze elf vaardigheden zijn: plannen, organiseren, timemanagement, taakinitiatie, volgehouden aandacht, responsinhibitie, doelgericht doorzettingsvermogen, emotieregulatie, flexibiliteit, werkgeheugen en metacognitie.
Wanneer je je deze vaardigheden hebt eigengemaakt, heb je de basis gelegd voor goede studievaardigheden. Executieve vaardigheden liggen dus ten grondslag aan studievaardigheden. Zwakke executieve vaardigheden zijn vaak de verborgen oorzaken van zichtbare studieproblemen. Zo kan onvoldoende reflectievermogen (metacognitie) de reden zijn van het in stand houden van inefficiënte manieren van leren waardoor je keer op keer onvoldoendes haalt. Om die reden is het belangrijk om je executieve vaardigheden te versterken.
Het mooie is dat executieve vaardigheden geen vaststaande eigenschappen zijn, maar vaardigheden die aan te leren zijn. Iedereen heeft wel enkele sterke en enkele zwakke executieve vaardigheden en iedereen heeft dus wel wat te leren op dit gebied. Wanneer je merkt dat je cijfers achteruit gaan, is het altijd zinvol om aandacht te besteden aan het versterken van executieve vaardigheden.
Met een korte vragenlijst is het mogelijk om te achterhalen waar je sterktes en zwaktes liggen, zodat je gericht aan de slag kunt. Voor het versterken van iedere executieve vaardigheid zijn er verschillende methoden. Sommige vaardigheden hangen met elkaar samen en ontwikkelen zich dan min of meer gelijk op.
Docenten kunnen klassikaal aandacht besteden aan het versterken van bepaalde vaardigheden, door bijvoorbeeld huiswerkplanningen te laten maken en leerlingen te laten reflecteren aan de hand van foutenanalyses. Ook thuis zijn er allerlei dingen die je kunt doen om bepaalde vaardigheden te versterken, zoals het doen van gezelschapsspellen (voor bijvoorbeeld responsinhibitie), het verdelen van huishoudelijke taken (voor organisatie), of het bespelen van een muziekinstrument (voor doelgericht doorzettingsvermogen).
Overzicht van alle executieve vaardigheden, met definities en voorbeelden:
- Planning
De vaardigheid om een plan te maken om een doel te bereiken of een taak te voltooien, en ook in staat zijn te bepalen wat wanneer moet gebeuren.
Een leerling kan zelfstandig een planning opstellen voor het leren van so’s en proefwerken, of voor het doen van herhaalwerk. Een leerling kan onderscheid maken tussen urgentie en prioriteit van verschillende soorten huiswerk en handelt daarnaar.
- Organiseren
Het vermogen om systemen te ontwikkelen en te onderhouden om op de hoogte te blijven van informatie of benodigde materialen.
Een leerling houdt zijn spullen en werkomgeving ordelijk. Een leerling heeft zijn spullen bij zich in de les.
- Timemanagement
De vaardigheid om in te schatten hoeveel tijd je hebt, hoe je deze het beste kunt verdelen en hoe je een deadline moet halen. Het besef dat tijd belangrijk is.
Een leerling heeft zijn huiswerk binnen een gestelde tijd af. Een leerling levert werkstukken op tijd in zonder in tijdnood te komen en werk af te raffelen. Een leerling plant tijd in voor herhaling van proefwerkstof.
- Taakinitiatie
Het vermogen om zonder te dralen en op een efficiënte wijze aan een taak te beginnen.
Een leerling begint meteen met een opdracht. Een leerling stelt niet uit tot het laatste moment.
- Volgehouden aandacht (focus)
De vaardigheid om aandacht te blijven schenken aan een situatie of taak, ondanks afleiding, vermoeidheid of verveling.
Een leerling kan tot twee uur met korte pauzes met volle aandacht aan zijn huiswerk zitten. Een leerling houdt zijn aandacht er bij in de les. Een leerling kan afleiding van social media weerstaan tijdens het huiswerk.
- Responsinhibitie
Het vermogen om na te denken voor je iets doet – de neiging weerstaan om meteen iets te zeggen of te doen, en eerst een oordeel vormen over de situatie en de invloed daarvan op het gedrag.
Een leerling accepteert zonder morren een aanwijzing van de L.O. docent. Een leerling behoudt zijn zelfbeheersing als hij uitgedaagd wordt door een medeleerling.
- Doelgericht doorzettingsvermogen
Het vermogen een doel te formuleren, dat te realiseren en daarbij niet afgeleid of afgeschrikt te worden door tegengestelde belangen.
Een leerling weet dat korte termijn doelen tot een lange termijn doel leiden, bijvoorbeeld het halen van het eindexamen. Een leerling weet korte termijn pleziertjes opzij te zetten voor lange termijn doelen.
- Emotieregulatie
Het vermogen om emoties te reguleren om doelen te realiseren, taken te voltooien of gedrag te controleren.
Een leerling laat zich niet uit het veld slaan door een onvoldoende. Een leerling houdt zijn zenuwen onder controle bij een proefwerk.
- Flexibiliteit
De vaardigheid om plannen te herzien als zich belemmeringen of tegenslagen voordoen, zich nieuwe informatie aandient of er fouten gemaakt worden. Het gaat daarbij om aanpassing aan veranderde omstandigheden.
Een leerling legt zich in groepsopdrachten neer bij de mening van de meerderheid. Een leerling neemt veranderde omstandigheden mee in zijn werkwijze en planning. Een leerling maakt gebruik van onverwachte kansen.
- Werkgeheugen
De vaardigheid om informatie in het geheugen te houden en te bewerken bij het uitvoeren van complexe taken. Daarbij gaat het erom eerder geleerde vaardigheden of ervaringen toe te passen in een actuele of toekomstige situatie.
Een leerling kan onderbouwstof in de bovenbouw toepassen. Een leerling kan grammatica- en spellingsregels toepassen bij het schrijven van een betoog. Een leerling weet welke formules nodig zijn voor een berekening en weet ze correct toe te passen.
- Metacognitie
Het vermogen om een stapje terug te doen om jezelf en de situatie te overzien, om te bekijken hoe je een probleem aanpakt. Het gaat daarbij om zelfmonitoring en zelfevaluatie.
Een leerling is in staat om na een proefwerk de link tussen inzet en resultaat te leggen en te bedenken wat er goed ging en wat er beter kan. Een leerling past zijn leerstrategie aan op basis van eerder verkregen resultaten of neemt adviezen aan van anderen die meer ervaring hebben. Een leerling geeft en accepteert feedback.
Aangepast naar: Dawson & Guare (2012)
‘Coachen van kinderen en adolescenten met zwakke executieve functies – Praktische strategieën voor thuis en op school’, Hogrefe Uitgevers, Amsterdam.